Provided by: manpages-nl_4.13-4_all bug

NAAM

       nsenter - voer programma uit in een andere naamruimte

SAMENVATTING

       nsenter [opties] [program [arguments]]

BESCHRIJVING

       Het nsenter commando voert programma uit in de naamruimte(s) die worden opgegeven in de commando regel
       opties (hieronder beschreven). Als programma niet werd opgegeven, dan wordt “${SHELL}” uitgevoerd
       (standaard: /bin/sh).

       Beschikbare naamruimtes zijn:

       mount naamruimte
           Aan en afkoppelen van bestandssystemen zal de rest van het systeem niet beïnvloeden, behalve voor
           bestandssystemen die expliciet gemarkeerd zijn als gedeeld (met mount --make-shared; zie /proc/self
           /mountinfo voor de shared vlag). Voor meer details, zie mount_namespaces(7)  en de discussie over de
           CLONE_NEWNS vlag in clone(2).

       UTS naamruimte
           Het instellen van machinenaam of domeinnaam beïnvloed de rest van het systeem niet. Voor verdere
           details, zie uts_namespaces(7).

       IPC naamruimte
           Het proces zal een onafhankelijke naamruimte voor POSIX bericht wachtrijen zowel als System V bericht
           wachtrijen, seinpaal verzamelingen en gedeelde geheugen segmenten hebben. Voor mee details, zie
           ipc_namespaces(7).

       network naamruimte
           Het proces zal onafhankelijke IPv4 en IPv6 stapels, IP routering tabellen, firewall regels hebben, de
           /proc/net en /sys/class/net map bomen, sockets, etc. Voor meer details, zie network_namespaces(7).

       PID naamruimte
           Kinderen zullen een verzameling PID´s hebben om instellingen apart van het nsenter proces te
           verwerken. nsenter zal standaard vorken zodra de PID naamruimte verandert, waarmee het nieuwe
           programma en zijn kinderen dezelfde PID naamruimte delen en onderling zichtbaar zijn. Als --no-fork
           werd gebruikt, dan wordt het nieuwe programma uitgevoerd zonder te vorken. Voor meer details zie
           pid_namespaces(7).

       gebruiker naamruimte
           Het proces zal een verschillende verzameling UID´s, GID´s en capaciteiten hebben. Voor verdere
           details, zie user_namespaces(7).

       cgroup naamruimte
           Het proces zal een virtueel zicht op /proc/self/cgroup hebben, en nieuwe cgroup koppelingen zullen
           beginnen bij de naamruimte cgroup root. Voor verdere details, zie cgroup_namespaces(7).

       time naamruimte
           Het proces zal een verschillend zicht op CLOCK_MONOTONIC en/of CLOCK_BOOTTIME hebben hetgeen kan
           worden verandert met /proc/self/timens_offsets. Voor verder details, zie time_namespaces(7).

OPTIES

       Diverse van de hieronder gegeven opties die betrekking hebben op naamruimtes gebruiken een optioneel
       bestand argument. Dit moet een van de /proc/[pid]/ns/* bestanden zijn, zoals beschreven in namespaces(7),
       of de padnaam van een aankoppeling die werd aangemaakt door een van deze bestanden.

       -a, --all
           Geef alle naamruimtes van het doel proces door de standaard /proc/[pid]/ns/* naamruimtes paden. De
           standaard paden van de doel proces naamruimtes kunnen overschreven worden door naamruimte specifieke
           opties (b.v., --all --mount=[pad]).

           De gebruiker naamruimte wordt genegeerd als deze dezelfde is dan de huidige naamruimte van de
           aanroeper. Dit voorkomt dat een aanroeper die zijn capaciteiten liet vallen deze opnieuw verkrijgt
           door een aanroep van setns(). Zie setns(2) voor meer details.

       -t, --target PID
           Geef het doel proces op waarvan de context verkregen moet worden. De paden van de contexten opgegeven
           door pid zijn:

           /proc/pid/ns/mnt
               de aankoppel naamruimte

           /proc/pid/ns/uts
               de UTS naamruimte

           /proc/pid/ns/ipc
               de IPC naamruimte

           /proc/pid/ns/net
               de netwerk naamruimte

           /proc/pid/ns/pid
               de PID naamruimte

           /proc/pid/ns/user
               de gebruiker naamruimte

           /proc/pid/ns/cgroup
               de cgroup naamruimte

           /proc/pid/ns/time
               de tijd naamruimte

           /proc/pid/root
               de root map

           /proc/pid/cwd
               de respectievelijke werkmap

       -m, --mount[=bestand]
           Gebruik de aankoppel naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de aankoppel naamruimte
           van het doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de aankoppel naamruimte zoals opgegeven
           door bestand.

       -u, --uts[=bestand]
           Gebruik de UTS naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de UTS naamruimte van het
           doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de UTS naamruimte zoals opgegeven door bestand.

       -i, --ipc[=bestand]
           Gebruik de IPC naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de IPC naamruimte van het
           doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de IPC naamruimte zoals opgegeven door bestand.

       -n, --net[=bestand]
           Gebruik de netwerk naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de netwerk naamruimte van
           het doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de netwerk naamruimte zoals opgegeven door
           bestand.

       -p, --pid[=bestand]
           Gebruik de PID naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de PID naamruimte van het
           doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de PID naamruimte zoals opgegeven door bestand.

       -U, --user[=bestand]
           Gebruik de gebruiker naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de gebruiker naamruimte
           van het doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de gebruiker naamruimte zoals opgegeven
           door bestand.

       -C, --cgroup[=bestand]
           Gebruik de cgroup naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, gebruik dan de cgroup naamruimte van
           het doel proces. Als bestand werd opgegeven, gebruik dan de cgroup naamruimte zoals opgegeven door
           bestand.

       -u, --uts[=bestand]
           Geef de tijd naamruimte. Als geen bestand werd opgegeven, geef dan de tijd naamruimte van het doel
           proces. Als bestand werd opgegeven, geen de tijd naamruimte gespecificeerd door bestand.

       -G, --setgid gid
           Zet de GID die zal worden gebruikte in de opgegeven naamruimte en laat aanvullende groepen vallen.
           nsenter(1) zet altijd GID voor gebruiker naamruimtes, de standaard is 0.

       -S, --setuid uid
           Zet de gebruiker ID die zal worden gebruikt in de opgegeven naamruimte. nsenter(1) zet altijd UID
           voor gebruiker naamruimtes, de standaard is 0.

       --preserve-credentials
           Verander UID en GID niet bij het binnen gaan van gebruiker naamruimte. De standaard is om aanvullende
           groepen te laten vallen  en GID en UID op 0 te zetten.

       -r, --root[=map]
           Zet de systeembeheerder map. Als geen map werd opgegeven, zet de systeembeheerder map op de
           systeembeheerder map van het doel proces. Als de map werd opgegeven, zet dan de systeembeheerder map
           op de opgegeven map.

       -w, --wd[=map]
           Zet de werkmap. Als geen map werd opgegeven, zet de werkmap op de werkmap van het doel proces. Als de
           map werd opgegeven, zet dan de werkmap op de opgegeven map.

       -F, --no-fork
           Vork niet voor het uitvoeren van het opgegeven programma. Standaard, bij het binnen gaan van de PID
           naamruimte, roept nsenter() fork aan voordat het exec() aanroept zodat elk kind ook in de nieuwe PID
           naamruimte zullen zitten.

       -Z, --follow-context
           Zet de SELinux veiligheid context die gebruikt is om een nieuw proces uit te voeren volgens het
           proces dat wordt uitgevoerd met --target PID. (Dan moet util-linux gecompileerd zijn met SELinux
           ondersteuning anders is deze optie niet beschikbaar.)

       -V, --version
           programmaversie tonen en stoppen.

       -h, --help
           een hulptekst tonen en stoppen.

AUTEURS

       Eric Biederman <biederm@xmission.com>, Karel Zak <kzak@redhat.com>

ZIE OOK

       clone(2), setns(2), naamruimtes(7)

RAPPORTEREN VAN BUGS

       Gebruik om bugs te rapporteren de issue tracker op https://github.com/karelzak/util-linux/issues.

BESCHIKBAARHEID

       The nsenter commando is onderdeel van het  util-linux pakket dan kan worden gedownload van Linux Kernel
       Archive <https://www.kernel.org/pub/linux/utils/util-linux/>.

VERTALING

       De Nederlandse vertaling van deze handleiding is geschreven door Mario Blättermann
       <mario.blaettermann@gmail.com> en Luc Castermans <luc.castermans@gmail.com>

       Deze vertaling is vrije documentatie; lees de GNU General Public License Version 3 of later over de
       Copyright-voorwaarden. Er is geen AANSPRAKELIJKHEID.

       Indien U fouten in de vertaling van deze handleiding zou vinden, stuur een e-mail naar debian-l10n-
       dutch@lists.debian.org.

util-linux 2.37.3                                24 januari 2022                                      NSENTER(1)